Op 27 januari jl. zijn twee belangrijke uitspraken gedaan door de Hoge Raad der Nederlanden. Onze huisjurist mr. Tom Vriesema heeft deze geanalyseerd en beoordeeld op de gevolgen voor de import. Hoewel de uitspraken, vooral voor wat betreft de vraag wanneer een auto nieuw of gebruikt voor de BPM is, behoorlijk wat publiciteit kregen is, er feitelijk weinig nieuws onder de zon. Voor de geïnteresseerden leggen wij navolgend alles zoveel mogelijk in Jip & Janneke taal uit. We ontkomen echter niet aan een uitgebreid verhaal…
Nieuw – Gebruikt
Het gaat hierbij om de uitspraken ECLI:NL:HR:2017:78 en ECLI:NL:HR:2017:79
In beide zaken ging het om de vraag of een voertuig nieuw of gebruikt is voor de Wet BPM, indien het énkel een buitenlandse registratie heeft en ‘nauwelijks’ kilometers. Gebruikssporen waren niet aanwezig. In de eerste zaak ging het om auto’s die op 30 of 31 december 2013 in Italië voor het eerst ‘toegelaten tot de openbare weg’. De kilometerstanden varieerden van 6 tot 25. De auto’s vertoonden géén sporen van gebruik. De auto’s zijn ergens in de loop van 2014 aangegeven.
In de tweede zaak ging het om auto’s die minder dan twee weken voor de overbrenging naar Nederland waren toegelaten en één auto die circa vijf maanden voor overbrenging naar Nederland is geregistreerd. De eerste groep had tellerstanden van 6 tot 39 km. en de auto van vijf maanden had een kilometerstand van 84 km.
De Hoge Raad herhaalt hetgeen zij eerder heeft beslist: Onder een nieuwe personenauto moet worden verstaan een auto die na de vervaardiging ervan ‘niet of nauwelijks in gebruik is geweest’. Een personenauto die niet als een nieuwe personenauto in voormelde zin kan worden aangemerkt, moet daarom –zo volgt uit het arrest BNB 2016/69- als een gebruikte personenauto in de zin van de Wet worden aangemerkt. De Hoge Raad merkt hierbij op dat de vraag óf er sprake is van een nieuw of gebruikt voertuig, een feitelijke vraag is. Dit houdt in dat er sterk naar de feiten en omstandigheden van het geval gekeken dient te worden, of er sprake is van een gebruikt voertuig. De vraag of een auto nieuw of gebruikt is, zal in beginsel –in de toekomst- dan ook niet toetsbaar zijn in cassatie bij de Hoge Raad.
De Hoge Raad merkt op dat een registratie op zichzelf niet voldoende is om een auto niet langer als nieuw aan te merken, maar dat het voertuig ook nog ‘daadwerkelijk gebruikt’ moet zijn.
Zo merkt de Hoge Raad op: “De wetgever is kennelijk uitgegaan van de gebruikelijke situatie dat een personenauto die in het buitenland is geregistreerd (geweest) met het oog op de toelating op de openbare weg ook aldaar op de openbare weg daadwerkelijk in gebruik is geweest.”
In de andere uitspraak merkt de Hoge Raad op:
“[Er wordt] rekening gehouden met de verstreken tijdsduur “sinds het tijdstip waarop het motorrijtuig voor het eerst in gebruik is genomen”, hetgeen inhoudt dat de desbetreffende personenauto niet alleen moet zijn toegelaten tot de openbare weg maar ook dat deze sindsdien daadwerkelijk in gebruik moet zijn genomen.”
Wat uit de uitspraken van de Hoge Raad valt af te leiden is dan ook dat het voertuig ‘daadwerkelijk in gebruik’ moet zijn genomen. Wanneer is een voertuig dan ‘daadwerkelijk gebruikt’? Wanneer er precies sprake is van een nieuwe auto en wanneer er géén sprake is van een nieuwe auto, zal moeten blijken uit de jurisprudentie. Wél kan alvast het volgende opgemerkt worden: de Belastingdienst hanteert zelf het beleid om een voertuig van 3 maanden en 3.000 kilometer aan te merken als gebruikt. Over voertuigen die binnen deze criteria vallen, zal dan ook geen discussie over komen. Let wel op! Een auto die pas één dag op kenteken staat en aangegeven wordt met 3.000 kilometer, roept geheid vraagtekens op.
Historische tarief
De Hoge Raad heeft ook beslist dat er géén beroep kan worden gedaan op het historische tarief, indien het een nieuwe auto betreft.
‘Uit het hiervoor in 2.4.1 overwogene volgt dat de Alfa Romeo ten tijde van de registratie in Nederland voor de heffing van bpm als een nieuwe personenauto moet worden aangemerkt. Die registratie vond plaats op 5 november 2012. Het ter zake van die registratie verschuldigde bedrag aan bpm moet worden bepaald aan de hand van het op dat tijdstip in artikel 9c, lid 2, letter b, van de Wet neergelegde tarief.’
Indien echter referentievoertuigen (vergelijkbare op internet aangeboden voertuigen) met een registratie van dit jaar, maar met een BPM van het vorige jaar zijn te traceren, kan met een verwijzing naar deze voertuigen een beroep worden gedaan op het historisch tarief. Dit dan echter zònder enige afschrijving. Het is daarbij van het grootste belang dat deze referentievoertuigen al bij de aangifte in het dossier van de aangever zitten. In beginsel is dat dan ook de taak van de aangever.
Tussen onze veelgestelde vragen staat het antwoord op de vraag “nieuw of gebruikt voor de BPM” nog eens nader gespecificeerd.