inds 24 december 1992 bestaat de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992, oftewel de wet op de BPM. Deze belasting wordt geheven door de overheid en is een zogenaamde indirecte belasting die door tussenpersonen (de verkoper) wordt geïnd. De BPM op personenauto’s en motorrijwielen is naast de motorrijtuigenbelasting een belangrijke inkomstenbron voor de overheid.
Historie
In 1909 werd de eerste belasting ingevoerd op motorrijtuigen. Het hebben van een motorrijtuig werd via de persoonlijke belasting geheven op basis van het aantal paardenkrachten. Vanaf 1924 werd er rijwielbelasting geheven (3 gulden per jaar) en vanaf 1926 de wegenbelasting. In 1934 was het crisis in Nederland en werd er 4% belasting geheven op goederen en 10% op luxe goederen die niet noodzakelijk waren om te overleven.
Eind 1960 is in Nederland officieel de BTW ingevoerd na de oprichting van de Europese Economische Gemeenschap. Het normale BTW tarief werd vastgesteld op 12% en vanaf 1 januari 1969 werd BTW geheven over goederen en diensten.
De belasting op auto’s en andere luxeproducten zoals televisietoestellen, de zogenaamde “weeldebelasting”, bedroeg inmiddels 25%. Om te voorkomen dat luxeproducten opeens goedkoper werden door de invoering van 12% BTW in plaats van 25% weeldebelasting werd er een speciale belasting verzonnen voor “buitensporige luxe”. Dit werd een tijdelijke bijzondere verbruiksbelasting naast de BTW. Het idee was om deze langzaam te verlagen en af te bouwen naar 0% zodat er alleen nog BTW geheven werd. Dit gebeurde niet en de hele afbouw is nooit gedaan. Uiteindelijk is die “tijdelijke” belasting op auto’s dus nooit meer weg gegaan.
In 1992 is de officiële wetgeving ontstaan en de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen in werking getreden als vervolg op de bijzondere verbruiksbelasting. Vanaf 1 januari 1993 wordt er BPM betaald. De BPM werd berekend aan de hand van de nieuwprijs van de auto.
Tot aan 1 februari 2008 is de BPM berekening vrijwel gelijk gebleven voor personenauto’s. De netto catalogusprijs werd vermenigvuldigd met 45,2% en een benzine motor kreeg daarop een vaste vermindering van € 1.540,- en een diesel-motor een vaste toeslag van € 328,-. (alle historische BPM tarieven).
Vanaf 1 februari 2008 werd de BPM verlaagd naar 42,3% met een vermindering op benzine overtuigen van en € 1.442,- en een toeslag op dieselmotoren van € 308,-. Vanaf 1 januari 2009 werd de BPM nog wat verlaagd naar 40% met benzine-motoren een vermindering van € 1.288,- en dieselmotoren een toeslag van € 366,-. Deze verlaging werd doorgevoerd met het oog op de invoering van een kilometerheffing. Die is er tot op heden niet gekomen.
Ombouw naar CO2 uitstoot
Rond 2005 werd de druk van het Europees parlement hoger op de overheden om de CO2-uitstoot te reduceren in Europa. De BPM heffing in Nederland werd geleidelijk aangepast naar de uitstoot van een voertuig in plaats van op basis van de nieuwprijs.
In 2007 begon dit met het energielabel. Elke auto kreeg een letter in verhouding tot andere auto’s in die klasse. De letter die het energielabel aangaf werd een maatstaf voor een negatief of positief effect op de bruto BPM. Sinds 2010 speelt het energielabel geen rol meer. De relatieve “zuinigheid” waarbij vergeleken werd met andere auto’s werd ingeruild voor een absolute heffing van de daadwerkelijke CO2 uitstoot van de auto.
Vanaf 2010 werd de BPM langzaam omgebouwd naar een systeem waarbij de CO2 uitstoot volledig bepaald hoeveel de bruto BPM zal zijn. In 2010 bedroeg de vaste heffing over de netto catalogusprijs nog 27,4%, in 2011 19% en in 2012 11,1%. Sinds 2013 wordt er geen heffing op basis van de netto catalogusprijs geheven. Sinds 2010 is een gedeelte van het bedrag van de BPM op basis van de CO2 uitstoot en sinds 2013 is de volledige bruto BPM gebaseerd op de CO2 uitstoot.
De nieuwprijs van een auto is dus niet meer van belang sinds 1 januari 2013. Zo kan in theorie een auto met een consumentenprijs van € 10.000,- inclusief BTW en BPM net zo veel BPM in de prijs hebben als een auto van € 150.000,- inclusief BTW en BPM als de CO2 uitstoot identiek is.
Opbrengsten
De BPM is een belangrijk onderdeel van de begroting van de overheid. In 2017 is er bijna 2 miljard euro aan BPM ontvangen. Vanaf 2007, sinds de CO2 uitstoot van belang is voor de hoogte van de BPM, is de invloed daarvan direct zichtbaar. In 2013, toen de BPM volledig gebaseerd werd op de CO2 uitstoot, stapten berijders massaal over op de auto’s met een lagere CO2 uitstoot. Het gevolg is een daling van ongeveer 3,6 miljard in 2007 naar ongeveer 1,1 miljard in 2014 aan BPM ontvangsten.
Vanaf 2015 gaan de opbrengsten weer omhoog. Sinds 2016 zijn alleen nog 0-emissie auto’s vrijgesteld van BPM. Alle benzine- en dieselmotoren, hybride auto’s en andere brandstofsoorten betalen ook weer BPM, waar ze tot 2015 nog wel eens (gedeeltelijk) een vrijstelling hadden.
Toekomst
De BPM in de originele vorm van weeldebelasting op luxe goederen bestaat inmiddels al 84 jaar. Door de heffing op basis van de CO2 uitstoot zal dit, als het wagenpark alleen nog maar uit elektrische auto’s bestaat in de toekomst, niet nog 84 jaar in dezelfde vorm kunnen bestaan. Waarschijnlijk zal de heffing tegen die tijd weer op basis van iets anders geheven gaan worden. Wellicht gaan we weer terug naar een vast percentage op basis van de nieuwprijs. Of wellicht komt er uiteindelijk toch iets van een kilometerheffing. Aangezien de BPM inkomsten een aanzienlijk onderdeel van de begroting zijn is dat een uitdaging voor de overheid.