‘Niet iedere €uro aan schade leidt tot een €uro waardevermindering’.
Dit standpunt wordt tot uitgangspunt genomen in de juridische benadering ten aanzien van waardebepaling van importvoertuigen.
Al vanaf 2014 wordt dit standpunt voor zoete koek aangenomen. De regel is zelfs opgenomen in de bijlage I onder 3 Uitvoeringsregeling belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992:
3.3.5. De waardevermindering als gevolg van schade aan het te taxeren motorrijtuig ten opzichte van de vastgestelde waarde op basis van de referentiemotorrijtuig wordt vastgesteld door het schadebedrag te vermenigvuldigen met 72%. Indien de taxateur van mening is dat de waardevermindering voor het te taxeren motorrijtuig hoger is dan de vastgestelde norm wordt dit gemotiveerd aangegeven gestaafd met deugdelijke schadecalculatie en beeldmateriaal.
Uit het door ons gepubliceerde bewijs dat deze 72%-norm op gebakken lucht is gebaseerd blijkt te meer dat de grondslag niet deugt. In de rechtszaal bepleiten wij als deskundigen ter zitting gemotiveerd het standpunt dat de waardevermindering als gevolg van (gebruiks)schade minimaal 100% bedraagt. Telkens levert dat discussie op met rechters en raadsheren die het veelal niet eens zijn met 100%. Dan volgt een uitleg dat het herstel van schade of beschadigingen ook de normaal al aanwezige gebruiksschade elimineert. Hierdoor wordt het voertuig ‘in een bétere staat gebracht dan voorafgaand aan het herstel’ waardoor de waarde toeneemt. De overtuiging van dit door de magistraten ingenomen standpunt wordt nog groter wanneer er bijvoorbeeld ‘een nieuwe bumper en een nieuwe koplamp’ worden gemonteerd.
Tot nu breken we als deskundigen nog niet door dit onbegrijpelijke standpunt heen. Terwijl het wat ons betreft zo eenvoudig is. Ook in de verzekeringswereld wordt de schade vergoed op basis van de geobjectiveerde herstelkosten. Artikel 7:960 BW stelt:
‘De verzekerde zal krachtens de verzekering geen vergoeding ontvangen waardoor hij in een duidelijk voordeliger positie zou geraken.’
Wanneer we het standpunt van de rechters zouden volgen, zou het voornoemd zogenaamde ‘indemniteitsbeginsel’ keer op keer geschonden worden wanneer een verzekerde zijn schade vergoed ziet worden. Hij krijgt de beschadigde auto immers na herstel weer terug in een (gesteld) mooiere en betere staat dan voor het ‘schade veroorzakende evenement’. Waarom zouden verzekeraars de norm die volgens haar branche zou gelden dan niet ook bij de schade-uitkeringen toepassen? Omdat het uitgangspunt ook om voornoemde reden onjuist is heren rechters! Ook binnen de NIVRE benadering van waardevermindering wordt geen steun gevonden voor iets wat lijkt op de 72%-norm. Als benadeelde in een schadezaak wordt je ook niet automatisch ‘gelukkiger’ met je auto nadat je schade is hersteld. Dat ‘blije gevoel’ zal een inspecteur of de rechter evenmin hebben wanneer ik hem achterop rijd met 10 mille schade tot gevolg. Z’n achterbumper hád al krassen en de achterklep had al een deuk; als dank maakt de inspecteur of de rechter vast en zeker € 2.800 aan mij over. Niet dus …
Bij de waardebepaling ter zake de import van voertuigen moet altijd fiscale discriminatie worden uitgesloten. Zo kan het niét zo zijn dat een particulier importeur, die herstel uitbesteed en derhalve hogere herstelkosten heeft dan een handelaar die voordeliger kan repareren, als gevolg daarvan minder bpm betaald. EU-rechtelijk is Lidstaat Nederland ook gehouden een systeem te waarborgen dat in ALLE gevallen fiscale discriminatie uitsluit. Een 72%-norm die desondanks ook nog een mogelijkheid open laat om ergens tussen de 72 en 100 procent toe te passen, kan onmogelijk invulling geven aan die verplichting. Ook om die reden moét het 100% zijn.
Tot slot nóg een pleidooi voor 100%:
Stel: belastingplichtig particulier importeert een auto voor 20 met een schade van 10 en daardoor een getaxeerde waarde van 10. De Belastingdienst zal bij hertaxatie door Domeinen (in het gunstigste geval) 20 – 72% van 10 = 12.8 bepalen. Stel na toepassing van de voornoemde NIVRE-norm voor waardevermindering na schadeherstel de waarde 19 wordt. De particulier hád die geobjectiveerde 10 voor herstel gewoon nódig. Een schade van 10 krijg je niet voor 7.2 hersteld volgens de norm. Laat je deze benadering los op de waardevermindering, kom je eerder op meer dan 100% uit dan op 72%.
Dit staat overigens los van het antwoord op de vraag of de 10 ook daadwerkelijk is besteed. Dat mag geen rol spelen; of het gemaakt wordt voor 5 i.p.v. 10 of hélemaal geen herstel plaatsvindt. De middels norm-calculatie geobjectiveerde schadecalculatie heeft te gelden.